Suiker is door de voedingsindustrie in zowat alle gangbare producten verwerkt, tot in het absurde toe. Gesteld, dat je een verse tomatensaus maakt met kraakverse tomaten, uien, look, verse kruiden … ga je dan je saus afmaken door er twee volle eetlepels witte suiker in te gooien? Neen toch!
En toch is dat precies wat de voedingsindustrie doet. Aan dingen zoals bacon wordt zelfs suiker toegevoegd. In al het brood van de supermarkt zit suiker.
De enige reden waarom de voedingsindustrie overal, maar dan ook overal zelfs soms hallucinante hoeveelheden suiker toevoegt, is dat suiker een fysiologische reactie veroorzaakt die je nog meer doet eten.
In het kader van een uitdaging tot 30 dagen zonder geraffineerde suiker, besloot ik eens na te gaan hoeveel suiker en onder welke vorm ik eigenlijk in mijn voorraadkast bewaar. Geraffineerde witte suiker, de cocaïne onder de zoetstoffen, heb ik al ongeveer 20 jaar uitgeband als keukenvoorraadproduct. En als ik iets zoets kocht of at, zoals een stuk cake, ging ik altijd voor de zogenaamde betere soorten zoetstoffen, zoals kokosbloesemsuiker, hele ruwe rietsuiker enzovoort.
Glycemische index
Een van de criteria voor het vinden van het beste alternatief was te gaan voor de laagste “glycemische index” van een zoetstof. Die index wordt verondersteld een meting te zijn van hoe snel de suiker wordt gemetaboliseerd, en hoe trager, hoe beter. Maar het zou het zoveelste valse concept van de voedingsindustrie kunnen zijn. Elke zoetstof komt met zijn eigen marketingtactieken, die ons allemaal willen doen geloven dat deze beter is dan de andere. In Europa is rietsuiker lange tijd beschouwd geweest als beter dan de meer gebruikelijke bietsuiker. Gewoon omdat het exotisch en tropisch is en daardoor een natuurlijker, ongerepter imago meekrijgt. Maar het blijft suiker.
Acht alternatieven
Wow, ik ontdekte dat ik momenteel nog 8 alternatieven voor geraffineerde suiker in voorraad heb, sommige nooit gebruikt, andere af en toe, zij het in matige hoeveelheden. De belangrijkste zoetstof van vandaag om te bakken of zoete desserts te maken staat niet op de foto’s, dat zijn medjoul dadels. Afgezien daarvan gebruik ik nog wel eens een koffielepeltje ahorn- of rijststroop over een portie sojayoghurt, bijvoorbeeld.
Het weerspiegelt een decennialange zoektocht naar “de goede/beste zoetstof”. En het weerspiegelt ook het probleem waar ik echt mee zit: een overdreven neiging tot zoete dingen. Zelfs na een uitgebreide, complete en gezonde maaltijd heb ik vaak de behoefte om die met een zoete noot af te sluiten.
Weerstaan aan de verleiding
Het zal wel puur emotioneel zijn. Gisteravond voelde ik voor het eerst sinds heel lang een emotionele dip. Dat kwam doordat ik lichamelijk en geestelijk erg moe was. Normaal zou ik dit soort dipjes smoren door een banaan of een appel te pakken of een gedroogde vijg of dadel in mijn mond te stoppen. Maar deze week speel ik het spel van de “geen suiker”-uitdaging mee: na het ontbijt geen fruit meer overdag. En ook de verleiding weerstaan niet alleen voor geraffineerde suiker en zijn 60+ vermommingen, maar ook voor zoet in het algemeen. Om te zien wat deze ervaring me zou kunnen bijbrengen.
Zoet en emotie
Ik had de hele dag nagedacht over de rol van de zoete smaak vandaag en in mijn kindertijd en jeugd.
Vandaag de dag ben ik “getiktakt” iets zoets te kopen als ik de stad in ga. Ik eet zoet op zoek naar rust, om stressvolle situaties te ontvluchten. Als ik in de stad ben, loop ik vaak een natuurvoedingswinkel of supermarkt binnen, zelfs als ik daar niet hoef te zijn, alleen maar om een zogenaamd gezonde dadel-noten-eiwitreep te halen en die op te eten om een instant gevoel van opluchting en bevrediging te voelen.
Zoet in de kinderjaren
Als jongere was het bevredigen van de zoete smaak een dagelijks ritueel. Suikerhoudende dingen waren overal. Bij het ontbijt werd brood met chocoladepasta en jam geserveerd, samen en door elkaar met zoute kazen of bewerkte vleeswaren. Geen wonder dat ik me herinner dat ik af en toe buikkrampen had. Als we van school kwamen, kregen we rond vijf uur ‘s middags een zoet tussendoortje. Gemaakt van gesuikerde “Dr Oetker” puddingpoeder, op te lossen in kokende melk, met vanillesmaak of chocoladesmaak. In de vanillevariant weekte mijn moeder steevast twee of drie speculooskoekjes (het typisch Belgische piment- en kaneelkoekje genaamd speculaas). Het smaakte hemels en hield ons een paar uur voor het eten tevreden. Dus dat zou een controlemiddel geweest kunnen zijn.
Omgaan met hoge gevoeligheid
Ik realiseer me dat ik, als overgevoelig kind dat dagelijks moest omgaan met nogal alledaagse situaties die voor mij wel uitdagend en stressvol waren, plus een gebrek aan eigen territorium, zoet een soort drug werd. Ik moet me buitenshuis zelden veilig hebben gevoeld. Thuis, dat waren ook de speciale evenementen waar we het gevoel hadden dat we werden opgemerkt of dat er rekening met ons werd gehouden. De familiediners met hun dessertbuffetten. Of de incidentele wafel- en pannenkoekenavonden waar je in de bakgeuren doorheen de suiker kon snijden.
Ik ben nog steeds erg gevoelig voor auditieve en visuele overprikkeling, ik heb een hekel aan drukke, lawaaierige omgevingen of grote menigtes. Telkens als ik me daarin bevind, steekt het verlangen naar zoet de kop op.
Hercalibratie
Het echt interessante van de dertig dagen zal de herijking of hercalibratie van de smaakpapillen zijn. Door mijn inname van geconcentreerde zoetigheid te verminderen, kan ik de subtiele zoetheid die aanwezig is in bijvoorbeeld een cashewnoot, in gestoomde pompoenpuree, in wortels, in een watermeloen, in amandelpasta, in gekiemde linzen of zelfs in ongezoete granen, zoals gekookte rijst, opnieuw waarderen. Ik voel dat dit een groot voordeel zal zijn. In staat zijn om het natuurlijke zoet te proeven in puur, onbewerkt voedsel zonder een shot of overdosis van al die geconcentreerde zoetstoffen nodig te hebben. Het is alsof je het leven in zijn kleinste aspecten leert herwaarderen. Zonder behoefte aan krachtige, explosieve sensaties.